
De Belastingdienst heeft recent standpunten gepubliceerd over de exploitatie van een dorpshuis door een stichting zonder winstoogmerk. Snelle lezing wekt de indruk dat de verhuur van ruimten btw-vrijgesteld dient plaats te vinden, maar dat over barverkopen btw dient te worden voldaan. Tijd de standpunten nader te beschouwen.
Vooraf
Bij het lezen van het kennisgroepstandpunt <klik hier> is het belangrijk in gedachten te houden dat antwoord is gegeven op een specifieke vraag en dat het dus alleen direct relevant is binnen de context van die vraagstelling.
Vraag 1
Is het ter beschikkingstellen van zalen aan derden een activiteit die valt onder de btw-vrijstelling van het club- en buurthuiswerk van artikel 11, lid 1, letter f (hierna: 11-1-f) van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), als de activiteit wordt verricht door een exploitatiestichting die tot doel heeft de sociale samenhang in het dorp te bevorderen?
In de beschouwing vermeldt de Belastingdienst terecht dat niet alleen een statutair doel noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor de vrijstelling, maar dat ook de activiteit ‘als zodanig’ daaronder moet vallen. In dit geval ging het om de verhuur van zalen en barverkopen. De activiteiten faciliteren weliswaar de samenkomst van sociaal-culturele instellingen en dorpsbewoners, maar de prestaties zelf – het beschikbaar stellen van ruimten en het verkopen van drank – zijn niet karakteristiek voor een sociaal-culturele instelling. Aangezien verhuur op zichzelf geen sociaal-culturele activiteit is (en de hoogte van de vergoeding daarbij geen rol speelt), is de btw-vrijstelling van 11-1-f Wet OB hier niet van toepassing. Dit betekent echter niet automatisch dat de verhuur btw-belast is. De Wet OB kent namelijk ook een aparte vrijstelling voor verhuur. Dit wordt behandeld in vraag 2.
Vraag 2
Is het ter beschikkingstellen van zalen door de stichting tegen een afzonderlijke vergoeding vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter b van de Wet OB?
Het antwoord hierop luidt bevestigend, omdat artikel 11, lid 1, letter b van de Wet OB een specifieke vrijstelling biedt voor de verhuur van onroerende zaken. Deze is van toepassing als sprake is van passieve verhuur tegen een afzonderlijke vergoeding. Belangrijk is dat wanneer het gebruik van de ruimte niet afzonderlijk wordt gefactureerd, maar bijvoorbeeld is inbegrepen in de prijs van spijzen en dranken (zoals bij commerciële horeca), geen sprake is van afzonderlijke verhuur en de vrijstelling niet van toepassing is.
Opmerkelijk is dat de Belastingdienst in het kennisgroepstandpunt aangeeft dat de aanwezigheid van personeel of vrijwilligers op zichzelf het passieve karakter van de verhuur niet aantast. Volgens vaste rechtspraak is verhuur in beginsel een passieve activiteit. Als echter sprake is van personele inzet vóór, tijdens of na het gebruik van de ruimte en deze inzet een (facilitaire) meerwaarde vormt voor de gebruiker, kan sprake zijn van een actieve verhuurhandeling of andersoortige dienst, waarop btw-heffing van toepassing is. In dit kader kan worden gewezen op het arrest van de Hoge Raad inzake het theater in Hellevoetsluis en de uitspraak uit 2017 over een dorpshuis in Limburg.
Daarnaast kan, onder voorwaarden, wanneer een zaal uitsluitend wordt gehuurd voor gebruik als congres-, vergader- of tentoonstellingsruimte, een beroep worden gedaan op de goedkeuring uit paragraaf 5.8.4 van het Besluit onroerende zaken omzetbelasting. Op basis hiervan mag de zaal belast worden verhuurd zonder dat hiervoor hoeft te worden geopteerd. Wat in dit kennisgroepstandpunt goed is geregeld, is dat het gebruik van een ruimte in het dorpshuis als vergaderruimte nu altijd in de heffing van btw mag worden gebracht, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit het Besluit onroerende zaken omzetbelasting Hierbij is het niet relevant of het dorpshuis tot stand is gekomen op initiatief van een gemeente, een kerkelijke instelling of een andere stichting die zich richt op exploitatie en instandhouding van het dorpshuis.
Vraag 3
Zijn de barverkopen door X vrijgesteld als fondswerving op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel v (hierna: 11-1-v), Wet OB 1968?
Het antwoord is nee, en de onderbouwing is eenvoudig: als de hoofdactiviteit van de stichting niet valt onder de vrijstelling van artikel 11-1-f (maar – zoals in dit geval – onder 11-1-b), of onder een van de andere vrijstellingen van artikel 11, eerste lid, onderdeel v, kan een bijkomende (btw-belaste) activiteit zoals barverkoop niet alsnog onder de genoemde artikelen worden gebracht.
Het is sympathiek dat de Belastingdienst erop wijst dat gebruik kan worden gemaakt van een goedkeuring uit 2013. De goedkeuring, opgenomen in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 december 2013 (Stcrt. 2013, 35894, paragraaf 4.1), maakt het onder voorwaarden mogelijk horeca-ontvangsten buiten de heffing van btw te houden. Hieraan zijn echter voorwaarden verbonden ter bescherming van commerciële horecagelegenheden.
Valt de verhuur van zalen onder de vrijstelling van 11-1-b en de barverkopen bedragen op jaarbasis minder dan € 20.000 en de wens bestaat het geheel onder een btw-vrijstelling te houden, dan zou kunnen worden gekozen de kleineondernemersregeling van artikel 25 van de Wet OB hierop toe te passen
Gemeentelijke praktijk
Wanneer een gemeente een nieuw dorpshuis, multifunctionele accommodatie of brede maatschappelijke voorziening wil realiseren – of een bestaande voorziening ingrijpend wil vernieuwen – dan is vaak een aanzienlijke investering vereist. Daarbij is het van groot belang of de 21% btw hierop kan worden verrekend. In dergelijke gevallen is het gebruik van het BTW-compensatiefonds namelijk uitgesloten.
Of de btw inderdaad verrekenbaar is, hangt af van de vraag of de exploitant de btw op zijn kosten geheel of nagenoeg geheel (dat wil zeggen: voor meer dan 90%) in aftrek kan brengen. Zoals uit de voorgaande beschouwingen blijkt, is het absoluut mogelijk de exploitatie van een dorpshuis in de heffing van btw te betrekken mits de activiteiten daadwerkelijk op btw-belaste wijze worden ingericht. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente minder extern kapitaal nodig heeft om de plannen te realiseren.
Onze verwachting is echter dat de Belastingdienst naar aanleiding van dit kennisgroepstandpunt vasthoudt aan het uitgangspunt dat dorpshuizen in principe onder een btw-vrijstelling vallen. De horecaomzet zal weliswaar btw-belast zijn, maar de exploitant zal desondanks doorgaans niet aan het 90%-criterium voldoen.
Wil de gemeente de btw op de bouwkosten toch in aftrek kunnen brengen via de btw-aangifte, dan adviseren wij je contact op te nemen met jouw EFK-belastingadviseur. Samen kan worden vastgesteld onder welke omstandigheden btw-belaste activiteiten mogelijk zijn. Zo nodig kan dit in overleg met de Belastingdienst worden afgestemd. Voor meer informatie over dit onderwerp kan contact worden opgenomen met ons secretariaat via 072-5350525 of info@efkbelastingadviseurs.nl.