Oninbare vorderingen en btw

Oninbare vorderingen en btw
image_pdfimage_print

De Hoge Raad heeft recent beslist dat terugvragen van btw van oninbare vorderingen na twee jaar nadat de oninbaarheid is komen vast staan, te laat is waardoor geen recht op teruggaaf meer bestaat.

 Het systeem van de btw is zo ontworpen dat de btw drukt bij de uiteindelijke consument. De financiële afwikkeling van de btw is echter bij ondernemers gelegd: zij dienen er voor te zorgen dat het geld in de schatkist terecht komt. Dat betekent dat ondernemers onbezoldigde belastingontvangers zijn die btw-gelden doorsluizen. Voor ondernemers – dus ook voor gemeenten – met btw-belaste activiteiten is de btw derhalve geen eigen omzet.

De btw wordt geheven doordat een ondernemer aan zijn afnemers btw in rekening brengt en de gefactureerde btw op aangifte voldoet aan de Belastingdienst. Als de afnemer de factuur betaalt is er niets aan de hand en komt de btw netjes in de schatkist. Het wordt anders als de afnemer de factuur niet betaalt. De ondernemer is verplicht het factuurstelsel toe te passen en de gefactureerde btw op aangifte te voldoen ongeacht of de afnemer tijdig, te laat of niet betaalt. Voor de situatie dat niet wordt betaald is een bepaling in de wet opgenomen omdat de btw die reeds is voldaan anders een kostenpost wordt voor de ondernemer. Het is deze bepaling die regelmatig tot geschillen met de Belastingdienst leidt.

Tot 1 januari 2017 is de bepaling zo vormgegeven dat teruggaaf wordt verleend als de ondernemer kan aantonen dat de vordering niet is en niet zal worden betaald. Aantonen dat niet zal worden betaald is, anders dan bij faillissement van de afnemer, heel lastig. Zelfs het uitreiken van een credit-factuur wordt door de Hoge Raad als onvoldoende aangemerkt. Als komt vast te staan dat niet is en niet zal worden betaald, dient de ondernemer binnen een redelijke termijn het verzoek om teruggaaf in te dienen.

In de zaak <klik hier> van 7 juni 2019 is door de Hoge Raad beslist dat als in april 2012 komt vast te staan dat niet zal worden betaald en de afnemer in april 2014, dus 2 jaar later, failliet gaat en in mei 2014 het verzoek om teruggaaf wordt ingediend, dit verzoek te laat is. Gevolg is dat geen teruggaaf wordt verleend. Opmerkelijk is dat de Advocaat Generaal in haar conclusie heeft geoordeeld dat op basis van de Europese Btw-richtlijn alleen voorwaarden mogen worden gesteld die zien op de mogelijkheid te kunnen aantonen dat de tegenprestatie (de betaling) definitief niet zal worden ontvangen en dat met de formele voorwaarden soepel moet worden omgegaan. Na twee jaar is de souplesse volgens de Hoge Raad kennelijk uitgewerkt.

Vanaf 1 januari 2017 is de onzekerheid door een wetswijziging weggenomen. Als de factuur na één jaar na opeisbaarheid nog niet is betaald ontstaat automatisch recht op teruggaaf. De ondernemer kan de teruggaaf zelf verwerken in de btw-aangifte waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Dit betekent voor de ondernemer dat oplettendheid is geboden omdat na afloop van een jaar direct een correctie op de aangifte moet worden ingediend. In hoeverre hiermee soepel wordt omgegaan is nog niet duidelijk.

In een arrest van 3 juli 2019 <klik hier> heeft het Hof van Justitie beslist dat de lidstaten verplichtingen kunnen opleggen die zij noodzakelijk achten om de juiste inning van de btw te waarborgen en fraude te voorkomen, maar dat die maatregelen in beginsel slechts van de regels inzake de maatstaf van heffing mogen afwijken voor zover dit strikt noodzakelijk is om dat specifieke doel te bereiken. Zij dienen namelijk zo weinig mogelijk afbreuk te doen aan de doeleinden en beginselen van de btw-richtlijn en mogen dus niet op zodanige wijze worden aangewend dat zij de neutraliteit van de btw aantasten. Als een ondernemer pas in een later stadium btw terugvraagt is dat nooit ten nadele van de Belastingdienst omdat het geld reeds in de schatkist zit. Soepel omgaan met de voorwaarden zou dan ook geen probleem hoeven zijn. Omdat de wet pas in 2017 is gewijzigd is er nog geen rechtspraak op dit terrein. Vooralsnog is het raadzaam om de termijn van één jaar nauwlettend in de gaten te houden.

Overigens is de termijn van de Wet op de omzetbelasting 1968 van 1 jaar niet overgenomen in de Wet op het BTW-compensatiefonds. In deze laatste wordt de oude termijn van 2 jaar nog steeds gehanteerd.

Mocht u meer willen weten over de btw bij oninbare vorderingen en wat EFK Belastingadviseurs voor de gemeente kan betekenen, neem contact met ons op via 072-5350525 of stuur een e-mail naar info@efkbelastingadviseurs.nl.