
Doorgaans lijkt de vraag wie afnemer is van een prestatie eenvoudig te beantwoorden. De praktijk leert echter dat dit niet altijd het geval is. Duidelijkheid omtrent de afnemer van de prestatie is onder andere van belang voor de vraag of recht op compensatie bestaat. In een recent gepubliceerde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam blijkt dat de vraag wie afnemer is van de prestatie voor meerderlei uitleg vatbaar is.
De zaak waarover het Gerechtshof Amsterdam moest oordelen gaat over één van de Waddeneilanden <klik hier voor de uitspraak>. Vervoersbewegingen tussen het eiland (hierna: de gemeente) en de vaste wal gaan via een veerdienst. Om de bereikbaarheid van het eiland te garanderen als de reguliere aanlanding niet kan worden gebruikt besloot de gemeente in overleg met onder andere de veerdienst een noodaanlanding te realiseren. Deze noodaanlanding zorgt ervoor dat het eiland bereikbaar is voor de veerdienst als de reguliere aanlanding door omstandigheden onbruikbaar is. Naast de gemeente en de veerdienst was ook Rijkswaterstaat betrokken bij de aanleg van de noodaanlanding, omdat zij eigenaar is en verantwoordelijk is voor de Nederlandse kustlijn. Rijkswaterstaat heeft zich bereikbaar verklaard mee te werken aan de aanleg van een noodaanlanding, onder de voorwaarde dat de kosten worden gedragen door de overige partijen. Omdat Rijkswaterstaat reeds een raamcontract had met een aannemer is besloten om de aanleg van de noodaanlanding onder te brengen in het bestaande raamcontract. De gemeente en de exploitant van de veerdienst hebben zich bereid verklaard elk 50% van de kosten voor hun rekening te nemen. De aannemer heeft rechtstreeks aan de gemeente gefactureerd. De gemeente stelt zich op het standpunt dat de btw die door de aannemer is gefactureerd voor compensatie in aanmerking komt. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de gemeente geen recht heeft op compensatie, omdat de gemeente geen afnemer is van de prestatie.
De rechtbank Noord-Holland heeft de Belastingdienst in eerste aanleg in het gelijk gesteld. Aan het Gerechtshof Amsterdam de taak te oordelen of het standpunt van de Belastingdienst en rechtbank in stand kan blijven. Het Hof geeft aan dat de Hoge Raad in het verleden heeft geoordeeld dat, behoudens tegenbewijs, degene aan die de factuur wordt uitgereikt degene is aan wie de prestatie is verricht. In casu heeft de aannemer aan de gemeente een factuur uitgereikt. Desalniettemin oordeelt het Hof dat niet de gemeente, maar Rijkswaterstaat de afnemer van de prestatie is. De Belastingdienst slaagt in dit geval in het tegenbewijs. Ondanks het feit dat Rijkswaterstaat niet op een noodaanlanding zat te wachten (zo blijkt uit de gedingstukken) en de aanleg is geïnitieerd door de gemeente en de exploitant van de veerdienst, wordt Rijkswaterstaat als afnemer van de prestatie aangemerkt. Doorslaggevend hierbij lijkt de wijze waarop een en ander contractueel is vormgegeven en het gegeven dat de gemeente heeft gekozen aan te sluiten bij het reeds bestaande raamcontract tussen de aannemer en Rijkswaterstaat. Het feit dat het gewijzigde raamcontract is ondertekend door de burgemeester van de gemeente is volgens het Hof niet relevant.
Hoewel deze zaak met name draait om een weging van de feiten en de uitleg van de gesloten overeenkomst is het de vraag of de conclusie gelijk was geweest als partijen op een andere wijze met elkaar hadden gecontracteerd.
Belang voor de praktijk
Deze casus laat zien dat een goede fiscale regie van cruciaal belang is. Het vooraf in kaart brengen van btw gevolgen kan een hoop discussie met de Belastingdienst voorkomen. In een vroeg stadium rekening houden met (mogelijke) btw gevolgen is sterk aan te raden. Dit geldt ook voor het sluiten van overeenkomsten en contracten.
Wilt u meer weten of mocht u vragen hebben, neem dan contact op met uw EFK-adviseur of stuur een mailbericht naar info@efkbelastingadviseurs.nl of bel naar 072-5350525.